Streektaal: koesteren of opgeven?
Verhalen over de rol van streektaal in Overijssel
Het belang van streektaal
Een blik op het heden en de toekomst
Steeds minder mensen spreken dialect. Toch zetten meerdere partijen zich nog actief in voor het behoud van het Nedersaksisch. Een recent voorbeeld hiervan is de ondertekening van het Nedersaksisch convenant. Landelijke, regionale en lokale overheden hebben afgesproken de handen ineen te slaan om deze streektaal te behouden. Heeft dit eigenlijk wel zin?
In deze special leest u verhalen over de rol van streektaal in Overijssel:
Taal kan verbinden of buitensluiten
Nienke Harmsen deelt haar verhaal
Nienke Harmsen is een geboren Twentenaar. Ze voelt zich verbonden met de Twentse taal en cultuur. Na twintig jaar in Amersfoort gewoond te hebben is ze weer terug naar Twente verhuisd. Inmiddels werkt ze bij een Twentse streektaalorganisatie. Hier heeft ze ervaren dat streektaal niet alleen verbindt, maar ook buitensluit. Ze spreekt zelf namelijk geen Twents en dit bleek lastiger te zijn dan ze had verwacht.
“In Amersfoort had ik heel erg heimwee naar Twente. Ik heb nooit iets gehad met de stad, ik vind het kil en gereserveerd. Ik miste de gemoedelijkheid en het groen dat we in Twente hebben. Na twintig jaar ben ik teruggegaan en heb ik een huisje kunnen huren in Deventer. Het feit dat ik geen Twents spreek is in Deventer geen probleem. Eén dag in de week werk ik in Hengelo en daar is dat wel anders. Iedereen spreekt daar echt Twents of heeft een duidelijk accent.
Ik voel me in Hengelo niet vrij om ABN te praten. Ik vind het daar een soort van enclave. Als je van buitenaf komt blijf je eigenlijk altijd een vreemde eend. Dit vind ik best wel onaardig. Het is een stukje nationalisme. Taal is prachtig en het geeft identiteit en verbondenheid met een plek. Tegelijkertijd kan taal er, zonder dat dit zo bedoeld is, ook voor zorgen dat mensen worden buitengesloten.
Op mijn werk wordt veel Twents gesproken. Ik merk dat ik er op aangekeken word dat ik het niet spreek. Laatst hoorde ik dat een collega helemaal in Winterswijk had gehoord dat ‘die Nienke geen Twents spreekt’. Ik vind dit best wel naar. Het geeft mij het gevoel dat er neergekeken wordt op mijn taal. Als ik dan vervolgens een keer Twents praat, merk ik dat hier heel positief op wordt gereageerd. Alsof ik ineens drie rangen stijg.
Ik heb me op werk soms best wel rot gevoeld, maar ik heb geen spijt van mijn keuze. Ik vind taal mooi en er zijn ook beroepen waarbij streektaal zeker waarde heeft. Bijvoorbeeld in de zorg. Hier heeft het echt meerwaarde en kan het eraan bijdragen dat mensen nader tot elkaar komen. Vaak zijn dit mensen die het van vroeger uit spreken.
Zo merk je ook dat streektaal eigenlijk een beetje aan het uitsterven is. Ik vind dat persoonlijk niet zo erg. Taal is altijd aan verandering onderhevig. Wij spreken nu ook niet meer het Nederlands dat vroeger gesproken werd. Wat ik wel erg vind is dat we ons soms zo krampachtig vasthouden aan dingen. Accepteer dat alles in verandering is. Ik vind dat je streektaal moet koesteren op de plekken waar het meerwaarde kan hebben, maar niet tegen heug en meug moet proberen iets vast te willen houden dat verandert.”
'Kun jij het raam even los doen?'
Van Westerling naar Twentenaar
Stel je voor: je woont al zestien jaar op dezelfde plaats, met dezelfde vrienden en dan besluiten je ouders om te gaan verhuizen. Dit overkomt Derk Moor. Hij verhuist vanuit de Randstad naar Lonneker in Twente. Deze verhuizing blijkt lastiger te zijn dan verwacht. Niet alleen de omgeving is anders, maar ook de taal en cultuur. Inmiddels is dit dertig jaar geleden. Derk vertelt over zijn eerste aanraking met de Twentse cultuur op zijn oude middelbare school.
‘Verdiep je in de taal en cultuur’, geeft Derk Moor als tip voor andere jongeren in dezelfde situatie. Dit is precies wat ze op basisschool de Kameleon in Haaksbergen hebben gedaan.
Klompen, een boerenkiel en jurkjes van vroeger
De streektaalweek van basisschool de Kameleon
Op de achtergrond speelt het liedje Sinterklaas kapoentje. De kinderen zijn druk bezig met het maken van versieringen en surprises. Sommigen neuriën zachtjes mee met de muziek. De kinderen van groep 5/6 van basisschool De Kameleon in Haaksbergen maken zich klaar voor de komst van Sinterklaas. Twee weken daarvoor zijn ze met iets heel anders bezig geweest. Ieder jaar doet De Kameleon mee met de streekweek en dit jaar is het thema de Twentse ‘Boer’nbrulft’ oftewel: een boerenbruiloft.
Juf Ilse kijkt met een glimlach terug op de week. Zelf komt ze uit een klein dorpje waar nog veel Twents gesproken wordt. “Af en toe gebruik ik een Twents woord in de les en dat vinden de kinderen vaak grappig. Dit merkte ik vooral tijdens het lezen van Nijntje in het Twents. De kinderen vonden het gek om mij ineens zo te horen praten. Ik vind het wel belangrijk om de kinderen iets mee te geven van de Twentse cultuur, maar je merkt wel dat het bij hen niet zo meer speelt. Geen van de kinderen spreekt nog echt Twents, dat horen ze vaak alleen nog bij opa en oma.”
Projecten
De hele week zijn er projecten georganiseerd die te maken hebben met de Twentse taal en cultuur. Er is een meisje druk bezig met het maken van eigen inpakpapier. Ze vertelt dat ze voor de streekweek zelfs op klompen heeft mogen lopen. “Dat was zo grappig, ik snap niet dat mensen daar altijd op liepen. Op klompen lopen doet pijn!” Een jongetje mengt zich in het gesprek en vertelt dat hij thuis wel vaker op klompen loopt en je eerst moet wennen. “Ik woon op een boerderij, hoe vaker je er op loopt hoe minder pijn het doet.”
Aan een tafel zijn twee meisjes mijters aan het ontwerpen. Zij hebben tijdens de streekweek leren schrijven met een kroontjespen, vertelt één van de meisjes. “Ik vond dit het leukste van de hele week, leren schrijven met zo’n gekke oude pen. Ik had hele vieze handen daarna.” Het andere meisje heeft juist het meest genoten van de verhalen over Nijntje in het Twents, die de juffrouw heeft voorgelezen. “Ik kan het Twents op zich wel een beetje verstaan, opa en oma praten het ook nog. Ik vond het verhaal van juf Ilse wel moeilijk om helemaal te snappen.”
Het toneelstuk
Als afsluiter van de streekweek hebben de kinderen een toneelstuk opgevoerd. Voorafgaand heeft een gastspreker wat dingen verteld over de Twentse bruiloftstradities van vroeger. Bijvoorbeeld de voorloper van het vrijgezellenfeest; ‘t boks’nmoal.’ Hierna kwam ‘t vear’nmoal’, waarbij de bruid veren moest verzamelen voor het bruidsbed. Als laatste was ‘t kist’nmoal’, waarbij de bruidegom samen met zijn naaste familie en vrienden op boerenkleedwagens naar het huis van de bruid reed. Na dit verhaal begon het toneelstuk. De kinderen voeren een eigen ‘boer’n brulft’ op. Ze dansen op klompen, in boerenkiel en jurkjes van vroeger. Er worden liedjes van vroeger gezongen en ter ere van het net gehuwde bruidspaar voeren de kinderen een typische boerendans op.
Twentenaar, Nederlander en wereldburger
Taal kan dus verbinden, zoals bij de kinderen van basisschool De Kameleon in Haaksbergen. Ook kan taal buitensluiten, zoals bij Nienke op haar werk. Hans Bennis, secretaris van de Taalunie, legt uit dat er bij taal meerdere factoren een rol spelen. Ook heeft taal volgens hem twee doelen: een communicatiedoel en een identiteitsdoel.
“Taal is gelinkt aan identiteit. Een Amsterdammer praat bijvoorbeeld thuis Amsterdams. Daarnaast is taal ook gekoppeld aan een plaats. ’Ik kom hiervandaan, jullie ook en samen spreken wij hetzelfde dialect’. In dit geval is taal een bindmiddel. Echter kan het ook leiden tot communicatieverschillen en soms zelfs buitensluiting. Vanwege deze verschillen heb je er als Twentenaar ook belang bij dat er een nationale taal is die iedereen spreekt. Je zou willen dat deze talen probleemloos naast elkaar leven, maar dit blijkt in de praktijk soms nog lastig.
Focus op Nederland
Wij focussen ons in Nederland op het Nederlands. Dat is logisch, maar als taal puur bedoeld is als communicatiemiddel kunnen we het Nederlands beter afschaffen en kiezen voor Engels. Dit gebeurt niet, omdat mensen vinden dat we in Nederland onze eigen taal moeten spreken. Zo zie je dus dat taal niet alleen een communicatiemiddel is, maar ook een manier om de eigen identiteit uit te drukken.
Om die reden vind ik dat je ook belang moet hechten aan de lokale taal, het dialect. Dit moet je niet afleren, het hoort bij jezelf. Neem bijvoorbeeld de erkenning van het Nedersaksisch. De drang naar die erkenning komt voort uit een gevoel van minderwaardigheid. Je hebt een gevoelsmatig verschil tussen de woorden taal en dialect.
Men is snel geneigd te denken dat dialect een lagere status heeft dan taal. Die erkenning zorgt er dus voor dat er nu gezegd kan worden dat de Nedersaksen een echte taal spreken. Dit gevoel van minderwaardig zijn komt, omdat mensen denken dat ze moeten kiezen en ik zie niet in waarom. Als Nederlander heb je niet maar één identiteit, eigenlijk hebben we er drie: de identiteit van huis uit, bijvoorbeeld Amsterdams, de Nederlandse identiteit en je identiteit als wereldburger. Bij al deze identiteiten heb je een taal.
Drie talen
In mijn ideale wereld spreekt iedereen op zijn minst drie talen waarin zij zich voldoende kunnen uitdrukken: de ouderlijke, nationale en internationale taal. In veel landen is dit ook wel zo, maar wij Nederlanders denken dat dit onhandig is of niet kan. De gedachte van meertaligheid als individuele eigenschap is nog steeds onderdanig aan het gevoel dat Nederland van de Nederlanders is en die spreken Nederlands. Toch is er niet één Nederlands. Zet de Vlaamse televisie aan, daar komt een heel ander geluid uit. Ik vind dat je rekkelijk moet zijn in het begrip Nederlands. We moeten met zijn allen proberen wat meer toe te laten en ons minder vast te klampen aan het idee van één taal.”
De erkenning: verloren strijd of nieuwe start?
De echte betekenis van het convenant
Een vriendelijke dame begroet iedereen die binnenwandelt in het Provinciehuis van Overijssel in Zwolle. ‘’U komt voor de ondertekening van het convenant?’’ De dame wijst met haar vinger naar rechts: ‘’Dat is deze kant op,’’ zegt ze tegen een wat oudere vrouw. Een aantal mannen, strak in pak, loopt naar de koffietafel. Veel genodigden hebben de tijd genomen om chique te verschijnen op de dag dat het convenant voor de Nedersaksische taal officieel ondertekend wordt.
Voor iedereen die zich hard heeft gemaakt voor de erkenning van het Nedersaksisch, is deze woensdagmiddag nog specialer. De vrolijke stemming valt op. Er wordt volop gekletst en af en toe klinkt er een uitbundige schaterlach door de ruimte. Ook worden er serieuze gesprekken gevoerd. ‘’Vandaag gaat het eindelijk gebeuren,’’ zegt een jonge vrouw tegen haar gesprekspartner.
Als iedereen zo goed als binnen is, worden de gasten verzocht om naar de andere ruimte te gaan. Iedereen vindt zijn plek in de overvolle zaal. Iemand brengt nog snel wat extra stoelen naar de zaal. Blijkbaar is de opkomst hoger dan verwacht.
Serieuze gesprekken, muzikale optredens en gedichten wisselen elkaar af op het podium. Iedereen kijkt vol bewondering naar de artiesten en luistert aandachtig naar de aanjagers, die het convenant mogelijk hebben gemaakt.
De dag sluit af met de officiële ondertekening door alle gedeputeerden van de provincies Groningen, Overijssel, Drenthe en Gelderland, door de wethouders van gemeente Stellingwerf en de procureur generaal van Binnenlandse Zaken, namens minister Ollongren. Alle gasten krijgen als dank een ‘goodiebag’, vol met Nedersaksische cadeautjes mee naar huis.
Vijf miljoen
Nedersaksisch, een streektaal die zover over de grenzen gaat, dat je jezelf ook in kleine gemeenschappen in Duitsland, Denemarken, Polen en Rusland met het dialect kan redden. De sprekers lopen dan ook op tot ongeveer vijf miljoen mensen in Europa. Maar het is moeilijk te zeggen hoeveel mensen in Nederland Nedersaksisch precies spreken. De laatste taaltelling is gedaan door Henk Bloemhoff, onderzoeker van Rijksuniversiteit Groningen en dat was in 2005. Toen spraken nog bijna twee miljoen mensen in het Nedersaksisch taalgebied (Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland) een dialect. Aangezien er drie miljoen mensen in dit taalgebied wonen, kun je zeggen dat de taal in 2004 volop gesproken werd.
Cultureel erfgoed
Een taal wordt gesproken, maar een taal wordt ook beschermd. Net zoals het Limburgs, is het Nedersaksisch al sinds 1996 beschermd door het Europees Handvest voor Regionale Talen, onder deel II. Klinkt heel officieel allemaal, maar dit betekent simpelweg dat het Nedersaksisch behoort tot het Nederlands cultureel erfgoed. Dit betekent dus niet dat het Nedersaksisch geld krijgt. De gemeentes en provincies binnen het Nedersaksisch taalgebied moeten dit, met een klein geldpotje, zelf invullen.
En toen, op 10 oktober, was daar de officiële ondertekening van het convenant, in het Provinciehuis van Overijssel in Zwolle. In de dagen daarna kreeg de streektaal aandacht in de landelijke media: Volkskrant, NRC, het AD, en zelfs de Belgische nieuwswebsite ‘De Morgen’. De volgende zin uit het convenant onderschrijft de erkenning van het Nedersaksisch:
‘’De Minister erkent de regionale taal Nedersaksisch als een wezenlijk, volwaardig en zelfstandig onderdeel van de taalsystematiek in Nederland’’
Symbolisch
Dit convenant betekent dat het Nedersaksisch door de overheid niet meer wordt gezien als dialect, maar als een tweede taal. Goffe Jensma, hoogleraar Friese taal- en letterkunde, was bij de ondertekening van het convenant. In het convenant zelf vallen hem een paar dingen op. ‘’Ten eerste, wat het wel expliciet maakt dat er een aparte, van het Nederlandse taalsysteem te onderscheiden taal bestaat die wij het Nedersaksisch noemen. Ten tweede, dat er niet direct in termen van maatregelen en regels wordt gesproken. Het is een beetje symbolisch gezegd.’’
Dus, kort samengevat, er verandert qua regelgeving niet veel. En geld komt er ook niet vrij. Maar Jensma vindt het wel een enorme verandering. ‘’Als je kijkt naar hoe wordt nou de bescherming, de beoefening, de promotie en het onderwijs geregeld, was het op provinciaal niveau tot nu toe. Maar het is heel goed, dat daar een koepel boven hangt nu.’’
Maar als er geen geld vrijkomt of geen nieuwe wetgeving, wat betekent deze erkenning dan? Hoe gaan de Nedersaksen dit merken? En in hoeverre gaat dit helpen om het Nedersaksisch in leven te houden?
Waarom het convenant er is
De erkenning is er al, maar nu ook een convenant
‘’Ik voel me meer verbonden met deze streek. Ik heb mij niet echt verbonden gevoeld met de stad waar ik vandaan kom,’’ zegt Hans Gerritsen, voorzitter van Streektaal Organisaties Nedersaksisch Taalgebied (SONT). De voorzitter spreekt zelf geen dialect, omdat hij is geboren in Leiden. Gerritsen strijdt al jaren voor een erkenning die het Fries ook heeft. ‘’Als mensen verdrietig zijn, boos, zijn ze dat in het Nedersaksisch, denken ze in het Nedersaksisch, voelen ze in het Nedersaksisch. En in het Nederlands kunnen ze dat wat minder scherp zeggen. Dat vind ik ontzettend belangrijk.’’
Al sinds 2002 is de organisatie bezig om het Nedersaksisch van deel II te laten promoveren naar deel III van het Europees Handvest voor de Regionale Talen. Deel III betekent meer steun en geld vanuit de Nederlandse overheid. Voor deze erkenning is er al heel wat gebeurd om de status van het Nedersaksisch te veranderen.
Tweede afwijzing
De tweede keer dat er ‘nee’ werd gezegd tegen de erkenning van het Nedersaksisch, kan Gerritsen zich herinneren als ‘een vervelende clash’ met (toenmalig) minister Ronald Plasterk van Binnenlandse Zaken. ‘’Minister Plasterk zei toen: ‘Ja, die boeken moeten vertaald worden in het Twents’, en hij zei allemaal dingen die niet strookten met de feiten. Dat eindigde heel onbevredigd.’’ De reden dat er zo naar de erkenning van het Nedersaksisch werd gekeken, was waarschijnlijk het invoeren van de erkenning van het Fries, die met 48 bepalingen voldoet aan deel III van het handvest.
“Ik spreek het zelf niet, maar mijn schoonmoeder zei altijd als we weggingen ‘weerkomen’. En dat is niet in het Nederlands te vertalen. Daar zit iets in van: Ik vind het jammer dat je weggaat, ik wil graag dat je terugkomt, ik wil dat het je goed gaat ondertussen. Je hebt drie zinnen in het Nederlands nodig, om dat woord te vertalen”
Hans Gerritsen, voorzitter SONT
En dat was voor SONT het keerpunt in de strijd voor de erkenning. In de periode tot en met de ondertekening van het convenant was er de hele tijd contact met het ministerie van Binnenlandse Zaken en SONT. ‘’Het ministerie voelde voor de erkenning. Dus ze wilden nadenken over een alternatief. Toen hebben wij gezegd dat wij daar ook over wilden nadenken.’’ Met heel veel overleg, kwam daar uiteindelijk het convenant uitrollen, dat is ondertekend op 10 oktober 2018.
Volwaardige plek
Maar waarom is de erkenning van een streektaal nodig? In het convenant staan geen verplichtingen, maar deze erkenning is er toch gekomen. Gerritsen ziet het convenant ook zelf niet als een verplichting. ‘’Waarom is het nodig? Maatschappelijke waardering is een belangrijk instrument om de taal te behouden en verder te laten ontwikkelen en weer een volwaardige plek te geven. Het convenant is niet een verplichting, het is een enorme steun in de rug voor degenen die de taal willen behouden en in ere willen houden.’’
'Taal is meer dan woorden alleen'
Het convenant is er, wat nu?
Waar het op de dag van de ondertekening nog vol stond met journalisten, gedeputeerden van de verschillende provincies en andere belangstellenden, zijn er nu alleen maar medewerkers van het Provinciehuis van Overijssel. In de kantine klinkt het gekletter van koffiekopjes, het harde geluid van het bestek dat in de bakken gedaan wordt en medewerkers die hardop aan het lachen en praten zijn.
Bertil Schulte, beleidsadviseur cultuur en erfgoed voor de Provincie Overijssel en een Drentenaar was zelf ook bij het convenant. Schulte is degene die grotendeels verantwoordelijk is voor het opzetten van het convenant. ‘’Maar om alle eer op mij te nemen? Nee, dat doe ik niet. Ik ben adviseur van ons provinciale bestuur en het bestuur heeft het convenant afgesloten met besturen, namelijk van die andere provincies (Groningen, Drenthe, Gelderland), en die twee gemeenten (Friesland), en elk van die besturen hebben dezelfde types als ik rondlopen, adviseurs.’’
Lager pitje
Al een paar jaren zitten de provincies Drenthe, Gelderland, Overijssel en gemeente Stellingwerf in een samenwerkingsverband. Na de afwijzing van de verhoging van de status van het Nedersaksisch van minister Plasterk in 2009, is dit wel op een lager pitje gaan staan. SONT hield na de afwijzing nog wel contact met het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Bertil Schulte, over zangeres Marlene Bakker die tijdens het convenant optrad.
Het convenant is getekend. Nu moet alleen nog blijken wat de uitkomsten hiervan zijn. Bertil is hier ook benieuwd naar, want hij weet het ook nog niet. ‘’Kijk, wat het mooie van dat convenant is die vernieuwde energie. Wij gaan hier de komende jaren mee bezig. Zolang het convenant geldt. Zolang iedereen de ambitie en het gevoel heeft ‘we moeten iets met die taal doen’, zolang hebben wij nu hier straks een organisatie staan hoe we met elkaar blijven communiceren.’’ Er zijn al genoeg dingen gebeurd na het convenant. De discussie is na 10 oktober meer gaan leven. Dat merkt hij aan de belletjes die hij krijgt. ‘’Van overheden tot initiatiefnemers voor het organiseren van een festival, het maken van boeken, noem maar op.’’
Meer dan papier
De Nederlandse overheid heeft het dialect nu erkend. En de banden met de overheid worden warm gehouden. ‘’Het is nu gewoon met elkaar praten over de uitwerking van het convenant. En dat zij er iets mee willen, dat is heel duidelijk. Ook zij hebben na 10 oktober al een aantal keer met mij gebeld en ik met hen. Ook gewoon om te kijken: oké, hoe gaan we dit concreter maken? Want het moet natuurlijk meer zijn dan alleen maar papier,’’ zegt Schulte.
Strenge maatregelen worden dus niet getroffen. Maar waar staat het convenant dan voor? Volgens Schulte is het de discussie op gang brengen. ‘’Ik heb mensen gesproken die ook kritisch waren, die zeiden: ‘hoezo taal beschermen en behouden. Het is al een aflopende zaak’, dat soort signalen werden genoemd. Ik zeg niet, dat is onzin. Ik zeg ook niet, dat het het tegenovergestelde is. Ik zeg ook niet we gaan er met z’n allen voor zorgen dat honderd procent van Overijssel Nedersaksisch gaat spreken, want dat is ook niet de ambitie van het convenant. En waar die taal dan uiteindelijk naartoe gaat, ja dat weet ik niet.’’
Waarom het Fries wel, maar het Nedersaksisch niet?
Het verschil tussen de erkenning van het Fries en het Nedersaksisch
Het dialect Fries, dat door 400.000 mensen gesproken wordt, is al sinds de erkenning beschermd als officiële tweede taal in Friesland. Het Fries voldoet volgens het Europees Handvest van Regionale Talen aan 48 bepalingen. Juist omdat het aan die 48 bepalingen doet, is het volgens voorzitter van SONT Hans Gerritsen duidelijk waarom minister Plasterk in 2009 ‘nee’ zei tegen de erkenning van het Nedersaksisch onder deel III. ‘’ Het ministerie van Binnenlandse Zaken ook: ’Ja we zijn er helemaal flauw van. Met het Fries hebben we slechte ervaringen, horendol worden we van die dingetjes die gedaan moeten worden.’ En dat moet wel gebeuren, volgens dat handvest. Ja, die hadden het gewoon helemaal gehad met deze werkwijze.’’
Onderwijs in het Fries
Vanaf de jaren ’80 is, door de erkenning, Fries een verplicht vak op de basisschool. Dit komt in verschillende vormen voor. ‘’In Friesland heb je twee vormen van onderwijs. Je hebt het reguliere onderwijs. Het Fries is dan tenminste één uur per week. Dat is op de meeste scholen het geval,’’ zegt Jensma. Dit is geen goede methode, volgens hem. ‘’Dat loopt niet echt heel goed, want onderwijzers kennen soms geen Fries en durven geen Fries te spreken, omdat de leerlingen soms beter
Fries spreken.’’
Onderwijs in het Nedersaksisch
Bovenstaande gaat niet gebeuren met het Nedersaksisch, sinds het niet bepaald is in het handvest. Maar het Nedersaksisch gaat,volgens Gerritsen, meer aandacht krijgen in het onderwijs. ‘’We hebben al gesprekken gehad met de IJsselaccademie in Zwolle, die al manieren aan het ontwikkelen is om het Nedersaksisch in het onderwijs te krijgen. Ik denk dat via zulke instellingen de scholen het Nedersaksisch meer zullen gaan oppikken.
Voor wie dit convenant is bedoeld
Een gesprek met een columnist en een vertaler
HARRIE KIEKEBOSCH, SALLANDER
‘’Mijn vrouw en ik wonen hier al tien jaar. De mensen die hier vroeger woonden, die hebben gezegd: ‘We willen het verkopen. Niet aan zo’n gekke kunstenaar uit Amsterdam, maar aan iemand die hier in de streek woont’.‘’ Harrie Kiekebosch kijkt door hoge ramen, die de woonkamer verlichtten, naar buiten. We zitten in het Natuurlijk Huus. Als uitzicht heeft hij een weiland, waar je tot mijlenver kunt kijken.
Hij woont, zoals een stadsmens zou zeggen, ‘in the middle of nowhere’, tussen Raalte en Heino. Een plek waar geen bus pal voor het huis stopt. Harrie Kiekebosch werkt op Hogeschool Saxion in Deventer als onderzoeker en docent. Zijn relatie met streektaal? Vroeger schreef hij voor regionale dagbladen columns in zijn streektaal: het Sallands.
Sallander
Harrie is een Sallander in hart en nieren. Anderhalve kilometer verderop is hij geboren. ‘’Ik ben een in het dialect opgevoed iemand. Dus ik vermoed dat ik in het dialect denk en dat ik het daarna vertaal naar het Nederlands. Dus op het moment dat je dialect gaat schrijven en dialect gaat praten, dan zit je het dichtstbij je eigen ik.’’
En hoewel Harrie een echte Sallander is en de taal spreekt, doet het convenant hem niet zoveel. ‘’Die erkenning, die gaat helemaal niks veranderen. Misschien dat ergens iemand er een gesubsidieerde baan aan overhoudt, en over een paar jaar nog mag proberen het Nedersaksisch naar een hoger level te krijgen, maar uiteindelijk zal hij die strijd verliezen.’’
Harrie Kiekebosch praat over waarom volgens hem het dialect leeft.
MARTIN TER DENGE, TWENTENAAR
Het liefst doet Martin alle correspondentie in het Twents, aangezien hij de enige officiële Nedersaksische tekstvertaler is. ‘’Ik vind dat dat moet kunnen. Onder bijvoorbeeld een artikel van de Volkskrant. Dan reageer ik gewoon in het plat. De reactie is dan meestal: ‘Kun je niet normaal schrijven?’’ Ja, dat doe ik toch?’’
‘’Mag ik het ook in het Twents doen, zullen we het proberen?’’, vraagt Martin ter Denge. Zijn ogen twinkelen als hij dat vraagt. ‘’Als het niet goed gaat, gaat het niet goed.’’ Nou, vooruit.
Martin zelf vindt het fijn dat het convenant er is. Maar hij is niet overtuigd van de inhoud van het convenant.
Tweetalig loket
‘’Ja, dit is het beginpunt,’’ zegt Martin over het convenant. Dus geen eindpunt? ‘’Nee, absoluut niet. Er zitten hier heel veel lui, die denken: ’Nou zijn we er’, maar een erkenning alleen gaat mensen niet overtuigen. Nou moet je er werk van maken dat dit in de omgeving te zien is.’’ Een goed voorbeeld hiervan is al te zien in gemeente Rijssen-Holten: een tweetalig loket. Maar of dit helpt? Martin vertelt hier over de schaamte die de streektaal soms, zelfs bij hem thuis, met zich meebrengt.
Martins strijd voor de streektaal focust zich op één specifieke doelgroep: jongeren. ‘’Vooral de jongeren. De jeugd heeft de toekomst. En ze hoeven dan niet helemaal perfect plat te platen, zoals zestig jaar terug. Elke generatie heeft zijn eigen manier van spreken. Dat levert dan niet altijd positieve reacties op bij de oudere garde. Ze zeggen dan: ‘we moeten terug naar de jaren 50.’ Maar dat gaat natuurlijk niet.’’
Vormt dialect je identiteit?
Sjaak Kroon vertelt over dialect en identiteit
Wanneer ben je een echte ‘Twentenaar’ of ‘Sallander’? Moet je met het Nedersaksisch zijn opgegroeid of ben je Twents of Sallands als je je zo voelt? Dat het aantal mensen die een vorm van streektaal beheerst afneemt is een feit. In het Sallandse Dalfsen en het Twentse Vriezenveen zijn bewoners die de schoonheid van de streektaal koesteren en in stand proberen te houden, maar er zijn ook mensen die het niet erg vinden dat het afneemt. Is ‘vechten voor de streektaal’ een verloren strijd of dusdanig belangrijk voor de identiteit van dorpen en mensen dat het nooit volledig zal verdwijnen?
Sjaak Kroon is hoogleraar meertaligheid in de multiculturele samenleving aan Tilburg University. Meertaligheid is een breed begrip voor Kroon. Hij geeft onder andere colleges over talige en culturele diversiteit en heeft kennis over dialecten in Nederland. Kroon legt uit dat mensen heel goed aanvoelen of het dialect van een dorp in de buurt wel of niet lijkt op dat van hen. ‘’Dat is meteen de link naar identiteit. Iets dat lijkt op wat jij doet, dat is iets waar je je verbonden mee voelt. Dus door een bepaald dialect te spreken, drukken mensen een bepaalde identiteit uit. Iemand zal zich in zijn taal uiten op een manier die voor anderen duidelijk maakt: wij horen bij dezelfde groep.’’
Volgens Kroon is dat een duidelijk verschil met het streektaalgebruik van vroeger. ‘’Tot in de 19e eeuw was er in Nederland vooral sprake van mensen die dialect gebruikten. Als begin 1900 de leerplicht wordt ingevoerd, komen er plotseling kinderen op school die tot dan toe eigenlijk alleen maar thuis dialect spraken en die op school voor het eerst met het Nederlands te maken krijgen. Dus mensen spraken vroeger geen dialect, omdat ze wilden laten zien waar ze bij hoorden, maar gewoon omdat ze van huis uit dialect spraken. Nu is het vaak zo, dat mensen die nog besluiten om dialect te spreken, dat doen om te laten zien wie ze zijn. Als Normaal in het Achterhoeks zingt, dan is dat niet omdat ze niets anders kunnen, maar omdat ze dat willen.’’ Kroon legt uit dat taal een simpele, doeltreffende en goedkope manier is om te laten weten waar je bij hoort. ‘’Hoe kun je uitdrukken dat je ergens bij wil horen? Dat kun je uitdrukken door ook in een dure auto te rijden, ook dure whisky te drinken, ook dure sigaren te roken of ook dure kleren te kopen. Maar je kunt ook gewoon dezelfde taal spreken met elkaar.’’
Kuddedieren
De drang van mensen om ergens bij te willen horen is volgens een Kroon ‘een normaal menselijk iets’. ‘’Een van de belangrijkste kenmerken is dat mensen sociale wezens zijn. Als je een sociaal wezen bent, dan hoor je ergens bij en als je ergens bij hoort, dan wil je dat uitdrukken. Jongeren die straattaal spreken laten daarmee zien dat ze bij die groep horen. Net zo goed als mensen die bij een club een bepaald uniform aan hebben. Er zijn allerlei manieren waarop je je identiteit kunt uitdrukken, maar het uitdrukken van identiteit op zich is een algemene menselijke behoefte.’’ Kroon voegt er wel aan toe dat voor heel veel dialectsprekers, streektaal ook gewoon normaal is. ‘’Dat is iets wat je doet, omdat je het van huis uit hebt meegekregen. Maar in de tijd van globalisering waarin we nu leven is het natuurlijk wel vaak zo dat je toch wil laten zien dat je bij een groep hoort.’’
‘Glokalisering’
Door globalisering wordt de wereld volgens Kroon steeds kleiner en wordt iedereen steeds meer hetzelfde. Volgens Kroon wordt Nederland als identificatiepunt minder belangrijk, want je wordt Europeaan. ‘’Die tendens van globalisering heeft een tegenovergestelde tendens tot gevolg en dat is lokalisering. Als jij minder Nederlander wordt en meer Europeaan, dan wordt de behoefte om te laten zien dat je uit een bepaalde streek komt groter.’’ De hoogleraar legt uit dat als iemand meer Europeaan of wereldburger wordt, mensen toch iets eigens willen overhouden. ‘’Anders wordt alles hetzelfde en dan krijg je dus die focus op het lokale. Dat wordt ook wel aangeduid als ‘glokalisering’: globalisering en lokalisering samen. In een context van iedereen wordt hetzelfde, namelijk internationaal, Europees en Engelstalig, is het interessant om te zien dat mensen toch weer iets zoeken om het eigene te bewaren. Dat wordt dan vaak toch een dialect of streektaal of welke variëteit dan ook.’’
‘’Als je door een bepaalde taal te gebruiken duidelijk maakt dat je een bepaalde identiteit hebt, kun je door die taal ook duidelijk maken dat je met een bepaalde regio, dorp of streek verbonden bent,’’ legt de hoogleraar uit. Kroon denkt ook dat mensen zich eerder identificeren als Sallander of Achterhoeker dan als Gelderlander of Overijsselaar. ‘’Dat biedt een duidelijker perspectief over waar je bij hoort dan een provincie of land. En vanuit dat perspectief is het ook weer begrijpelijk dat mensen de taal spreken van dat gebied of dorp.’’
Romantische ideeën
Volgens Kroon staat de dorpse identiteit momenteel onder druk als gevolg van urbanisering en doordat veel mensen uit de steden in dorpen gaan wonen. ‘’Dat geldt voor steden natuurlijk ook, want wat is nou een echte Amsterdammer? Op het ogenblik speelt de discussie dat Amsterdam, door alle toeristen die er komen zijn identiteit kwijtraakt.’’ Kroon vertelt dat deze zorg er een is van alle tijden en alle gebieden. ‘’Ik denk wel dat, als gevolg van urbanisering, dorpen als zodanig minder specifiek worden. Minder bijzonder worden. Je blijft wel een dorp, maar lang niet iedereen voelt zich zo verbonden met dat dorp als van oudsher de dorpelingen.’’ Kroon waarschuwt voor te veel romantiek. ‘’Dat romantische ideaal van dorpen die zo bijzonder zijn, zo’n hechte eenheid vormen en als je er niet geboren bent kom je er nooit tussen. Die romantische ideeën passen toch niet meer helemaal bij deze tijd.’’ Er heerst tegenwoordig vooral realisme. Mensen wonen niet meer hun hele leven in één dorp, zoals vroeger. De traditionele dorpsbewoner die helemaal gehecht is aan het dorp en die daar helemaal bij hoort zal je volgens Kroon steeds minder zien.
Taal het belangrijkste onderdeel van identiteit?
Volgens Kroon zijn er ook andere dingen die een rol spelen bij iemands identiteit, zoals religie of etnische herkomst. ‘’Taal moet je ook weer niet overschatten. Stel je bent een Molukker en je ouders zijn begin jaren vijftig naar Nederland gekomen. Die Molukse kinderen van nu spreken misschien geen woord Moluks Maleis, maar ze kunnen zich nog steeds qua identiteit Molukker noemen. Je kunt dus ook zonder een taal te hebben die past bij die identiteit, je identiteit bewaren. Taal is een mogelijk ingrediënt van identiteit en ik denk ook een heel belangrijke, maar niet per se het enige.’’
‘Vasthouden aan wat je van huis uit hebt meegekregen’
Inwoners uit Dalfsen en Vriezenveen vertellen over hun ervaring met dialect
In het ene dorp worden de dialectavonden nog volop bezocht, maar in het andere dorp loopt het minder storm. Wat betekent de streektaal voor de inwoners van het Sallandse Dalfsen en het Twentse Vriezenveen? Dalfsenaren en Vriezenveners delen hun verhalen rondom streektaal, identiteit en de verbondenheid die zij voelen met hun dorp.
Bea Slotman - Dalfsen
Bea Slotman (55) is secretaris van voetbalclub ASC’62 in Dalfsen. Slotman is opgegroeid in het dorpje Witharen, maar woont al lange tijd in Dalfsen. De Sallandse is opgegroeid met streektaal, maar schaamde zich vroeger behoorlijk voor haar dialect. ‘’Mensen kunnen goed aan mij horen waar ik vandaan kom en dat vond ik heel erg. Ik vind het minder ontwikkeld klinken, terwijl dat absoluut niet zo is. Nu heb ik zoiets van: het is nou eenmaal zo. Ik zie er nu een beetje de charme van in.’’
Een verbondenheid met haar geboortegrond voelt Slotman niet. ‘’Het zegt mij niet zoveel. Het dorpje waar ik naar school ben geweest en waar ik al mijn vriendjes en vriendinnetjes heb leren kennen, dat doet mij niks.’’ Dankzij het verenigingswerk bij de voetbalclub en haar netwerk in Dalfsen, voelt zij zich meer verbonden met Dalfsen dan met Witharen. Op de vraag of het spreken van het dialect helpt bij de verbondenheid die iemand voelt met het dorp is Slotman duidelijk: ‘’Ik denk het wel. Toch een beetje het gevoel van ‘onder ons’. Dat je bij elkaar hoort. Zelf heb ik dat absoluut niet, maar ik kan me voorstellen dat je verbondenheid voelt met je dorp als je dialect spreekt.’’ De kinderen van Slotman worden niet opgevoed in de streektaal. ‘’Ze doen dat weleens, maar dan voor de grap.’’ Dat streektaal afneemt maakt Slotman daarom ook weinig uit. ‘’Ik vind het niet erg dat het weggaat.’’
Albert Pol - Vriezenveen
Albert Pol (71), voorzitter van de Volkstuinvereniging in Vriezenveen, is opgevoed met een mengelmoes van Twents en Drents. ‘’Waarom ik trots ben? Ik ben geboren en getogen in deze streek. Als kind kwam je vroeger eigenlijk niet buiten het dorp. Je zag alleen de mensen die er woonden en die kende je ook allemaal. Het was een dorpsgebeuren.’’ Volgens Pol helpt het praten van de Vriezenveense taal mee bij het gevoel van ‘trots’. ‘’Dat denk ik toch wel. Bij de ouderen in ieder geval wel. De oudere generatie die de Vriezenveense taal nog spreekt, daar heerst zeker een soort trots.’’ De uniekheid van het Vriezenveens zorgt er volgens Pol voor dat het puur plaatselijk is.
‘’Een enkele oudere bij de verenging kan het nog echt spreken,’’ zegt Pol. De volkstuinvereniging van Pol heeft ongeveer tachtig leden. De gemiddelde leeftijd van de tuinders ligt rond de 65. ‘’Met die ouderen verdwijnt dus ook die taal. Dat vind ik doodzonde. De identiteit van de plaats en vooral een stuk geschiedenis gaat verloren.’’
Een boer
‘’Jaren terug werd het als minderwaardig beschouwd. Iedere Nederlander moest sowieso Nederlands leren, want die dialecten, dat was allemaal maar niks. Daar zijn ze nu op teruggekomen, want nu wordt er weer aandacht besteed aan dialect.’’ Volgens Pol word je tegenwoordig minder raar aangekeken op je accent en dialect. ‘’Ik heb als jongeman veel in het westen gewerkt en dan moest je niet in dialect gaan praten, want dan keken ze je met de nek aan. Dan je was een boer. Nu begrijpen ze dat in Amsterdam ook een dialect heerst. Er zijn meerdere plaatsen waar een dialect heerst en die mensen schamen zich er ook niet voor. Dus dat hoeven wij ook niet.’’
José Bosch – Vriezenveen
Een van de mensen die zich inzet voor het behoudt en het vastleggen van het echte Vriezenveens is José Bosch (52) van de Vereniging Oud Vriezenveen. Op de vraag of de verbondenheid met de plaats, sterker wordt als je het dialect praat, zegt Bosch dat dat ‘duidelijk meespeelt’. ‘’Het is iets eigens. Je verbonden voelen met degene die dezelfde taal spreekt. Iets van de Vriezenveners onderling. Dat geeft identiteit. Verbondenheid met degene die dat ook spreekt. Het is iets dorps, iets van ons. Dat verbindt.’’ De verbondenheid die Bosch omschrijft voelt zij duidelijk minder met iemand uit bijvoorbeeld Amsterdam.
Bosch is een dochter van een Vriezenveense man en een Sallandse vrouw. ‘’Ik kan geen onvervalst Vriezenveens en dat vind ik heel erg jammer.’’ Bosch heeft van haar vader niet het echte Vriezenveens geleerd, maar ze verstaat het wel. ‘Absoluut’, is het antwoord op de vraag of ze zich wel volledig verbonden voelt met Vriezenveen. ‘’Mijn vader is een rasechte Vriezenvener en iedereen herkent mij ook als dochter van.’’
Vrijwilligers
De Vereniging Oud Vriezenveen heeft ruim 1.300 leden. ‘’Voor een historische vereniging is dat heel veel. Het blad dat we per kwartaal uitbrengen wordt dus niet alleen door die 1.300 leden gelezen, maar ook door heel veel andere mensen.’’ Bosch is ook hoofdredacteur van het cultuur historische tijdschrift ‘Waver ’t Vjenne’ (over het Vriezenveens). ‘’Ik mag wel zeggen dat het verleden, de historie, hier wel leeft.’’ De historische vereniging probeert de Vriezenveense taal in ere te houden, ondanks dat het percentage dialectsprekers afneemt. ‘’Stel dat die belangstelling nog komt, dan moet het gesproken woord er wel zijn,’’ zegt Bosch. Vrijwilligers leggen volgens Bosch zoveel mogelijk vast uit liefde voor de taal. ‘’Maar een taal blijft in beweging en dat hele ouderwetse Vriezenveens zal wel niet meer terugkomen.’’
De gemiddelde leeftijd van de leden van de vereniging ligt ‘wel wat hoger’, volgens Bosch. ‘’Rond de 40/50 begint dat historische besef een beetje.’’ Bosch denkt dat jongeren pas later erkennen wat het belang is van het Vriezenveens. ‘’Bij mij is dat ook pas later gekomen. Niet alleen omdat je dan meer tijd hebt, maar dan ga je dat soort dingen meer waarderen: waar kom je vandaan, wat heeft dat te maken met jouw identiteit. Je mag trots zijn op je afkomst en waar het je heeft gebracht. Ik ben persoonlijk trotser geworden.’’
Ongeveer vier keer per jaar organiseert de vereniging een dialectavond. Volgens Bosch zijn die avonden altijd uitverkocht. ‘’Twee keer stonden we in een grote zaal. Dan komen er een paar honderd man.’’ De laatste vier keer hebben de streektaalliefhebbers bewust gekozen voor een kleine, intiemere zaal. ‘’Zodat we echt met mensen in gesprek kunnen,’’ zegt Bosch. Mensen die graag het Vriezenveens spreken en horen, de hang naar vroeger en ‘omdat het echt lachen is’, zijn volgens Bosch redenen dat de dialectavonden bij de Vriezenveners zo in de smaak vallen.
Yvonne Weultjes – beide dorpen
Yvonne Weultjes (43) komt uit Langeveen, een dorp dichtbij Vriezenveen, en werkt als administratief medewerkster in Dalfsen. Weultjes merkt qua streektaal een verschil tussen Dalfsen en Vriezenveen. ‘’Degene die ik ken in Vriezenveen zijn er trots op en gebruiken het bewust. Ik denk dat het in Vriezenveen veel meer leeft, veel meer gesproken en veel meer geaccepteerd wordt dan in Dalfsen. Ik heb in Dalfsen wel veel mensen aan de telefoon en het zijn vaak de oudere mensen die soms nog wel echt plat praten, maar aan de meeste hoor je eigenlijk geen accent.’’
Zelf is Weultjes op haar zevende vanuit het westen terechtgekomen in Langeveen. Ondanks dat zij de streektaal niet volledig beheerst, voelt ze zich helemaal verbonden. ‘’Het is echt mijn thuisdorp. Zo voelt het echt. Ik voel me echt Langeveense.’’
Jan Sibelt - Dalfsen
Voorzitter van de Historische Kring Dalfsen Jan Sibelt (66) heeft uit eigen interesse altijd veel gelezen over dialect en schrijft zelf dialectverhalen. Sibelt komt uit Lemelerveld en is opgegroeid met de streektaal. Inmiddels woont hij al ruim dertig jaar in Dalfsen. Bij het onderwerp streektaal en identiteit komen er twee gedachten bij hem omhoog: ‘’Bij jongeren is het ergens bij willen horen en bij de ouderen is het vasthouden aan datgene wat je ooit van huis uit hebt meegekregen.’’ Sibelt geeft een voorbeeld van het voorheen jaarlijkse concert in Dalfsen van de Achterhoekse rockband Normaal. ‘’Dat trok mensen van heinde en verre. Dan was het gewoon dialect dat daar werd gesproken. Ook door mensen die dat normaal niet spraken. Die deden moeite om te laten zien: ik behoor tot de Normaal-club. Het heeft te maken met ‘wie ben ik eigenlijk’ en ‘bij welke groep wil ik horen’ en dat is een element van identiteit.’’
Verlangen naar vroeger
Net als José Bosch herkent ook Sibelt dat het verlangen naar vroeger en het belang van iemands persoonlijke historie bij oudere mensen een grotere rol speelt dan bij jongeren. ‘’Belangstelling voor historie is bij ouderen groter dan bij jongeren en in de taal zie je dat terug.’’ Sibelt twijfelt of jongeren dan op latere leeftijd nog de interesse krijgen voor het dialect: ‘’Wanneer ze overwegend zijn opgevoed met ABN, dan denk ik niet dat zich dat in de toekomst zo zal manifesteren als nu nog. Daar geloof ik niet meer in.’’
Het spreken van streektaal helpt volgens Sibelt bij de verbondenheid met dorp of streek. ‘’Ik denk wel dat dat in Twente sterker is dan in Salland.’’ Sibelt heeft in zijn werkzame leven op het ministerie van Economische Zaken in Den Haag gewerkt. ‘’Op mijn ministerie was gewoon een Twente-clubje. Dat was zo’n dertig jaar geleden, maar misschien bestaat het nog wel. Die zochten elkaar op, omdat ze uit Twente afkomstig waren. Mensen die aan hun gezamenlijke achtergrond toch een soort verbondenheid ontleenden. In de kern is dat ook een vorm van identiteit, denk ik. Jongeren willen ergens bij horen en dat was toen ook al een beetje zo.’’ Sibelt denkt dat het gevoel van ‘bij elkaar willen zijn’ voortkomt uit gebondenheid, verbondenheid en een gevoel van herkenning. ‘’Je bent bij soortgenoten. Dat klinkt een beetje raar, maar je bent bij mensen die iets vergelijkbaar met jou hebben. Dat kan de geboortestreek, de taal of de leeftijd zijn. Van alles eigenlijk. Bij de een is dat sterker dan bij de ander.’’ Als voorbeeld geeft Sibelt dat de ene Nederlander graag op vakantie gaat naar een Nederlandse camping in het buitenland en een ander daar niks van moet weten.
Sallander
‘’Bij mij speelt het niet zo. Ik voel mij Sallander, maar het is niet zo dat ik dat laat meespelen als ik ergens anders ben,’’ vertelt de voorzitter. ,,Toen ik in Den Haag woonde had ik helemaal niet het idee dat ik contact moest zoeken met mensen die ook uit Overijssel kwamen. Tegendeel zelfs.’’
De voorzitter van de Historische Kring vindt zijn eigen streektaal een verrijking. ‘’Trots vind ik een overdreven woord, maar het geeft wel iets vertrouwds.’’ In Den Haag konden mensen aan Sibelt horen dat hij uit Oost-Nederland komt. ‘’Zelf vond ik dat helemaal niet erg. Iedereen mag weten waar ik vandaan kom.’’ De voorzitter denkt ook, net als Albert Pol uit Vriezenveen, dat streektaal en accenten tegenwoordig meer geaccepteerd worden dan vroeger. ‘’Het wordt minder gesproken en toch wordt het meer geaccepteerd. Je ziet dat mensen meer vasthouden aan waar ze vandaan komen. Mensen gaan er bewuster mee om. Mensen die uit Marokko of Turkije komen, die hebben ook een eigen achtergrond. Dat is soms ook te horen en dat is helemaal niet erg.’’ De Dalfsenaar denkt ook dat bekende Nederlanders daarbij geholpen hebben: ‘’Ik denk dat door het optreden van diverse mensen, bijvoorbeeld door een band als Normaal, die bewustwording en acceptatie helder is geworden. Allerlei bekende Nederlanders kunnen, naar het blijkt, ook gewoon een dialect spreken.’’
Cultuurdragers
Sibelt merkt daarin een verschil tussen Salland en Twente. Daar heeft hij een persoonlijke verklaring voor: ‘’We hebben niet veel geschreven boeken in het dialect hier. In de Achterhoek en in Twente zijn een heleboel boeken geschreven. In Twente had je belangrijke schrijvers, die verkeerde ook in wat redelijk belangrijke culturele kringen en konden van daaruit ook het dialect beter promoten dan in Salland. Herman Finkers heeft enorm veel bijgedragen aan de cultuur van Twente en Bennie Jolink heeft dat in de Achterhoek gedaan. Je moet cultuurdragers hebben en die waren er minder in Salland.’’
Het valt Sibelt op dat de belangstelling voor streektaal in Dalfsen afneemt. De dialectgroep van de Historische Kring Dalfsen begon ooit met twaalf mensen. ‘’Vorig jaar hebben de groep laten inslapen, want we waren nog maar met vier.’’ Sibelt erkent dat Dalfsen veel import heeft, maar op de dialectavonden in Dalfsen komen volgens hem nog wel mensen af. ‘’Jaarlijks komen er zo’n veertig à vijftig mensen, maar we hebben ooit op tachtig, negentig gezeten.’’ Ook een boekje met dialectverhalen dat een paar jaar geleden uitkwam werd minder verkocht dan zijn voorganger. Sibelt heeft regelmatig contact met vergelijkbare vereniging in andere Sallandse dorpen en daar is dezelfde tendens merkbaar. Een opvallend verschil met Vriezenveen, waar de dialectavonden volgens José Bosch nog wel druk bezocht worden.
Sjaak Kroon, hoogleraar meertaligheid in de multiculturele samenleving, geeft zijn mening over de invloed van cultuurdragers.
‘’Ik denk wel dat het een rol speelt als mensen, die een bepaalde positie hebben, zich identificeren met dat dialect of hoorbaar een dialect-accent hebben. Dat dat voor de mensen een rol kan spelen in de waardering van het dialect, zou ik me wel kunnen voorstellen.’’ Hoogleraar Sjaak Kroon denkt dat Jan Sibelt een punt heeft omtrent het belang van cultuurdragers. ‘’Mensen hebben rolmodellen nodig en als je altijd alleen maar hoort ‘dialect is slecht’ dan zal je misschien denken, laat ik het dan maar niet meer spreken. Maar als je dan Herman Finkers op de televisie hoort met een gigantisch accent, dan denk je ‘goh, zo slecht is het toch nog niet’. Je kunt er ook niet onderuit dat bijvoorbeeld popmuziek in het dialect leidt tot een positievere opvatting over dat dialect. Dat zie je in alle regio’s van Nederland.’’
Identiteit
Volgens Kroon zal het gebruik van streektaal in Nederland minder en anders worden. ‘’Maar juist omdat het zo’n belangrijk middel is om je identiteit duidelijk te maken, zal het naar mijn verwachting nooit helemaal verdwijnen.’’
De platte zorg
Een middagje in woon- en zorgcentrum de Herfstzon in Goor
Op afdeling de Ster van woon- en zorgcentrum de Herfstzon is het tijd om de woonkamer met kerstversiering aan te kleden. Door een vrijwilliger wordt een plastic kerstboom uit de doos gehaald en opgetuigd met kerstballen, glimmende slierten en een rode piek.
Terwijl een gele ballon aan de muur wordt vervangen door een kerstkrans klinkt er gegiechel. Eén van de verzorgers doet een witte glimmende pluim in het haar van mevrouw Van Dijk. “Het lijkt net een oorbel,” grinnikt een verzorger. Iedereen om de tafel zit met een grijns te kijken naar het tafereel.
In dit verzorgingshuis in Goor spreekt het overgrote deel van de bewoners van huis uit dialect. De bewoners van de Ster, een afdeling voor bewoners met een beginstadium van dementie, komen voornamelijk uit Twente en Salland, maar ook uit andere delen van het land. Zoals Rotterdam en de Achterhoek. Een reden om voornamelijk algemeen Nederlands te spreken.
Welbevinden
Het spreken van dialect heeft een positief effect op het gevoel van welbevinden van bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit blijkt uit onderzoek dat Jolien Makkinga deed voor universiteit Maastricht en het Meertens instituut in een Maastrichts verzorgingshuis. Bij deze conclusie geeft ze wel aan dat het spreken van het juiste dialect nauw luistert.
In het restaurant van de Herfstzon wordt al snel duidelijk wat Makkinga bedoelt met het spreken van het juiste dialect. Een mevrouw met roze trui en grijs golvend haar vertelt: “Wat zo grappig is aan plat praten is dat het dialect in het volgende dorp alweer anders is.”
Iets eerder op afdeling de Ster, toen meneer Keizer zijn beschuitje met hagelslag klaarmaakte, kwam dit ook al ter sprake: “Als je in het Twents iemand met ‘u’ wilt aanspreken gebeurt dat op verschillende manieren,” legt leidinggevende Karin Schuurman uit. “Ik kom zelf uit Lattrop en zeg zelf meestal ‘du’ of ‘die’, terwijl iemand uit een andere plaats misschien eerder ‘ie’ of ‘oe’ zegt.” Keizer, inmiddels begonnen aan zijn beschuitje, knikt instemmend.
Groepsvorming
Hoewel het spreken van dialect een positief effect kan hebben op de bewoners, kan het ook zorgen voor groepsvorming, met als gevolg: uitsluiting. Makkinga ligt in onderstaande video verder toe welke invloed het spreken van dialect in een verzorgingshuis kan hebben.
Het onderzoek van Jolien Makkinga is nog niet gepubliceerd, maar alle conclusies van het onderzoek zijn wel te beluisteren via deze podcast van Stichting Laudio over Mia’s kamer.
Komt uitsluiting ook voor in woon- en zorgcentrum de Herfstzon? Volgens verzorger Anja niet: “Mensen die samenwonen ergeren zich natuurlijk weleens aan elkaar, maar ik denk niet dat het iets te maken heeft met het spreken van dialect. Het is zo dat de Herfstzon een kleine organisatie is. Daardoor ontstaat er niet zo gauw groepsvorming, misschien is de situatie bij grotere zorgorganisaties wel anders.”
Tijdens de warme maaltijd in de middag, gebakken vis, rode bieten en aardappelpuree, wordt er vooral algemeen Nederlands gesproken: “Het smaakt mij best hoor, zus.” Of: “Ik vind de aardappels een beetje flauw.”
“Eigenlijk zie je dat de wissel tussen het spreken van dialect en algemeen Nederlands vanzelf gaat,” vertelt Karin Schuurman. Ze legt uit dat wanneer mensen in een groep zitten, de switch naar het algemeen Nederlands al snel is gemaakt. “Op afdeling de Ster woont bijvoorbeeld een Rotterdammer en daardoor wordt er meestal gewoon Nederlands gepraat.”
Verzorger Anja geeft aan dat wanneer ze opmerkt dat een bewoner het fijn vindt in dialect te spreken ze daar graag in mee gaat. “Ik spreek zelf Sallands, dus als een bewoner het fijn vindt om in dat dialect te praten is dat geen probleem.”
Onderzoeker Makkinga concludeerde in Maastricht dat verzorger en bewoner sneller een bepaalde klik hebben als ze hetzelfde dialect spreken. Hierdoor zouden bewoners soms een voorkeur hebben voor de verzorger waarmee ze hun problemen bespreken. Anja geeft aan daar weinig van te merken. Ze heeft niet het idee dat ze een betere relatie opbouwt met bewoners die ook Sallands spreken. Wel merkt ze op dat het soms wat makkelijker is in de omgang.
“Het spreken van hetzelfde dialect heeft tijdens de eerste ontmoeting met een bewoner denk ik voordelen, maar daarna bouwen verzorger en bewoner vooral een band op door elkaar als persoon te leren kennen,” geeft Schuurman aan.
Meerwaarde
Net als Makkinga kwam ook Albert Bartelds tot de conclusie dat het spreken van dialect in de zorg een meerwaarde kan hebben voor degene die zorg behoeft. Hij vertelt in onderstaande video over zijn werkzaamheden als streektaalconsulent.
Meer informatie over de werkzaamheden die Albert Bartelds verricht voor IJsselacademie vindt u hier.
“Er zijn mensen die dialect gebruiken op hun werk en dan op hun vingers getikt worden door de leidinggevende, maar er zijn ook veel instellingen die er bewust gebruik van maken,” legt Bartelds uit. Hij merkt dat dit soort dingen bespreekbaar worden tijdens de workshops die hij geeft aan studenten en zorgaanbieders in het werkveld.
In woon- en zorgcentrum de Herfstzon mogen de verzorgers zich gerust uitdrukken in dialect. Zolang er maar rekening gehouden wordt met de behoefte van de bewoners.
Nadat iedereen is bijgekomen van de warme maaltijd, is het tijd voor de tweewekelijkse pot Bingo. Voor de bewoners van de Ster worden de rollators alvast klaargezet. Wie zal er vandaag met de winst vandoor gaan?
In verband met de privacy van de bewoners van afdeling de Ster in woon- en zorgcentrum de Herfstzon zijn hun namen gefingeerd.
Een onzekere toekomst
Het spreken van dialect heeft meerwaarde voor bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen, maar wat als het in de toekomst niet meer mogelijk is?
Het Nedersaksische dialect wordt nauwelijks meer gesproken door kinderen. Dit blijkt uit onderzoek van de Radboud universiteit. Onder kinderen zou 1% nog dialect spreken met vriendjes, vriendinnetjes, broertjes en zusjes. Het onderzoek uit 2011 geeft aan dat nog maar 15% procent van ouders van schoolgaande kinderen onderling dialect spreekt. In 2001 was dit 24%.
Voor de zorg valt er op dit moment weinig te vrezen. Uit een rondvraag van RTV Oost blijkt dat er in verpleeg- en verzorgingshuizen nog veel medewerkers rondlopen die een vorm van de Nedersaksische taal kunnen spreken en verstaan. Het grootste deel van zorgorganisaties geeft aan dat ongeveer 60- tot 80% van de medewerkers zich kan uiten in dialect.
Actie
De zorgorganisaties zeggen allemaal geen actie te ondernemen om medewerkers die geen dialect spreken of verstaan het Nedersaksisch bij te brengen. De organisaties geven hier verschillende redenen voor: “Daar hebben we nog nooit over nagedacht. De vraag is dus ook of het nodig is.” Een andere organisatie: “We zijn er niet bewust mee bezig. Ik denk dat het vanzelf gaat.”
Toch biedt de IJsselacademie workshops op dit gebied aan. Zij willen de huidige en toekomstige verplegers en verzorgers kennis over het Nedersaksisch bijbrengen, zodat de omgang met bewoners die graag dialect spreken prettiger wordt.
Dit soort cursussen en workshops zouden in de toekomst weleens een grotere rol in de zorg kunnen gaan spelen. Uit een taaltelling van rijksuniversiteit Groningen blijkt namelijk dat vooral ouderen dialect spreken. Deze groep wordt de komende jaren groter, terwijl de toekomstige verzorgers en verplegers steeds minder vaak dialect kunnen spreken.
Convenant
Op 11 oktober 2018 werd het convenant ondertekend dat de erkenning van het Nedersaksisch als regionale taal nogmaals bevestigde. Met de ondertekening van dit convenant besloten overheden in het Nedersaksische taalgebied nauwer samen te werken voor het behoud van de Nedersaksische taal. Gedeputeerde Hester Maij ondertekende het convenant voor provincie Overijssel. Zij vindt het een goed idee streektaal in de zorg als uitgangspunt te nemen tijdens een van de bijeenkomsten met de betrokken overheden.
“Het is belangrijk dat we ervoor zorgen dat mensen dialect kunnen verstaan. Vooral omdat ouderen het veel veiliger vinden om te spreken in hun eigen taal,” legt Maij uit. Ze geeft aan de huidige activiteiten op het gebied van streektaal in de zorg, waaronder de workshops van de IJsselacademie, te willen uitbreiden.
Niet iedereen is het hier roerend mee eens. Arnold Enklaar, lid van de Provinciale Staten namens de VVD, is er een “hartstochtelijk voorstander’’ van om het Nedersaksisch te blijven gebruiken, maar geeft wel aan dat “de werkvloer het zelf moet gaan doen.” Enklaar is sceptisch over het stimuleren van het Nedersaksisch in de zorg door overheidsuitgave.
Jos Mooijweer, D66, ziet een mogelijke kloof tussen de talen van verzorger en zorgontvanger als een reden om lessen en workshops aan te bieden aan studenten die worden opgeleid tot verpleegkundige of verzorger. “Zodat iemand die zelf niet meer vertrouwd is met de streektaal, toch vertrouwd wordt met de streektaal.” Dit voorkomt volgens hem dat er twee werelden ontstaan tussen een bewoner van een verzorgingshuis en zijn of haar verzorger.
“ik denk dat op scholen een grotere taak ligt om streektaal te onderhouden dan in de zorg. Mensen die in de zorg werken die praten zoals ze praten, maar kinderen die moeten nog gevormd worden,” vindt Ellen van de Berg, SP. Zij denkt dat het goed is als kinderen de mogelijkheid hebben om in verschillende talen onderwijs te krijgen.
Of de activiteiten op het gebied van streektaal in de zorg worden uitgebreid is afwachten. Op 20 maart zijn er Provinciale Statenverkiezingen, en kan er een andere wind gaan waaien binnen het provinciale bestuur.
De taal leeft
'Accepteer dat alles in verandering is'
Eigenlijk is iedereen die we gesproken hebben het over één ding eens: taal leeft. Dit houdt in dat taal altijd onderhevig is aan verandering. Wat doe je dan met een taal, zoals het Nedersaksisch, die steeds minder gesproken wordt?
De belangrijkste taak voor de Provincie Overijssel is het actueel houden van de taal, volgens Bertil Schulte. Hij is beleidsadviseur voor de provincie op het gebied van cultuur en erfgoed. “Als de taal niet meer actueel is, dan wordt het geschiedenis.” Schulte geeft aan dat wanneer de taal niet overgenomen wordt door jongeren, het een keer voorbij zal zijn.
Vasthouden
Nienke Harmsen, actief voor een Twentse streektaalorganisatie, is het hier deels mee eens. Ze voegt nog wel iets toe: “Wat ik erg vind is dat we ons soms zo krampachtig vasthouden aan dingen. Accepteer dat alles in verandering is.” Ze geeft aan dat streektaal gekoesterd moet worden op de plekken waar het een meerwaarde heeft, zoals in de zorg.
Daarnaast heeft streektaal niet alleen als doel om te communiceren. Het is ook een manier om je identiteit te uiten, zegt Hans Benning, secretaris van de Taalunie. “Als Nederlander heb je niet maar één identiteit. Eigenlijk hebben we er drie: de identiteit van huis uit, de Nederlandse identiteit en je identiteit als wereldburger. Bij al deze identiteiten heb je een taal.”
De jeugd
De mogelijkheid om het Nedersaksisch te koesteren ligt uiteindelijk bij de jeugd. Als zij het dialect niet overnemen zet de afnemende trend door, en kan dit leiden tot een minimaal gebruik van het Twents, Sallands, Gronings, Drents, en Achterhoeks.